Janita, het blond gekrulde vampiervleermuisje
Een verhaal van Bas van der Veen.
Hoofdstuk één
Er was eens, heel lang geleden in een donker bos. Een blond gekruld vampiervleermuisje genaamd Janita. Ze was enig in haar soort en de andere vampiervleermuizen verjoegen haar vanwege haar blond gekrulde haar. Janita moest dus weg bij de anderen en zwierf van grot tot grot terwijl ze onderweg probeerde wat prooi te vinden, maar voor drie dagen achter elkaar kan ze nergens slapend vee vinden. De boeren hebben vanwege de vele vleermuizen in de buurt al het vee naar binnen gehaald voor de nacht. Op de vierde avond ziet Janita een jongen in het gras liggen, normaal drinkt ze geen mensen bloed, maar deze avond moest ze voedsel hebben anders zou ze de volgende avond waarschijnlijk niet halen. Daarom sluipt ze op de jongen af. Als Janita eenmaal dicht genoeg bij de jongen is en zeker weet dat hij slaapt springt ze naar voren en bijt de jongen in zijn vinger, de jongen merkt niets en slaapt door. Zodra Janita genoeg heeft gedronken kruipt ze langzaam achteruit om de jongen niet wakker te maken. Dan vliegt er een groep eenden over die luid kwakend de jongen wakker maken. Van een veilige afstand kijkt Janita toe hoe de jongen de kleine wondjes op zijn vinger vindt en rond kijkt. De jongen ziet de blond gekrulde vleermuis in het gras zitten en rent er op af. Janita probeert nog snel weg te komen maar de jongen is te snel. “Heb jij mij gebeten?” vraagt de jongen fluisterend aan Janita. De jongen houd Janita stevig vast zodat ze niet los kan komen of hem kan bijten De jongen neemt haar mee naar huis, eenmaal thuis stopt de jongen Janita in een kooi en gaat hij stilletjes naar boven toe om zijn ouders niet te wekken, morgen legt hij alles wel uit.
Hoofdstuk twee
De volgende ochtend vroeg komt de jongen naar beneden en gaat naar Janita’s kooi. “Mijn naam is Kastor.” Verteld hij terwijl hij haar voorzichtig uit de kooi pakt en haar meeneemt naar de stal. Hij laat haar los en Janita gaat voorzichtig op de slapende koeien af. Ze bijt een koe in het been en begint bloed uit de wond te zuigen. Na een tijdje stop ze met bloed drinken en word ze weer opgepakt door Kastor. “Zou je het erg vinden om hier bij ons te wonen?” , vraag de jongen onzeker, “ik heb maar weinig vriendjes en die wonen allemaal heel ver weg en die zie ik nooit en ik zou het heel leuk vinden om een huisdier te hebben maar ik moet er van mijn ouders dan zelf een kopen en ik heb niet genoeg geld om een huisdier te kopen.” Na dat hij dit verteld heeft neem hij Janita weer mee naar de kooi en stopt haar er weer in, vervolgens zet hij de kooi op een donkere plek. Janita valt bijna direct in slaap. Als ze weer wakker word ziet ze dat Kastor voor de kooi zit te kijken, Janita trekt zich terug naar een hoek van de kooi, zover mogelijk weg van hem. Maar Kastor draait de kooi waardoor Janita opeens met haar rug naar hem toe ligt. Snel draait ze zich om en kruipt weer voor hem weg. Kastor’s moeder ziet dit en verteld Kastor dat een vleermuis geen geschikt huisdier is en dat hij haar maar weer buiten moet uitzitten. Diezelfde avond nog gaat Kastor met zijn vader het weiland in om Janita weer uit te zetten. Kastor opent de kooi en laat Janita eruit. Dan trekt zijn vader hem mee in de tractor en rijden ze terug naar de boerderij.
Hoofdstuk drie
Janita gaat weer het bos in, dat aan de rand van het weiland ligt. Al snel komt ze een slapende beer tegen, maar ze laat de beer met rust. Ze weet dat ze niet door de dikke huid van de beer heen kan komen, en bij een poging is er een grote kans dat de beer wakker word. De rest van de nacht reist ze verder tot ze tegen de ochtend een andere kleine vleermuis tegen komt. Ze herkent het kleine vleermuisje, het was de enigste vleermuis die haar normaal behandelde. Elmer komt op haar af en legt Janita uit dat hij ook verjaagt was, hij kreeg de schuld dat het vee niet meer buiten sliep en het voedsel zo moeilijk te vinden was. “Maar ik heb een stuk bos gevonden waar ontsnapte schapen grazen en slapen. De anderen hebben het nog niet gevonden.” Verteld Elmer, Janita kijkt hem even vreemd aan, “waarom heb je dat dan niet verteld?” vraagt ze. Elmer negeert haar vraag en zegt terwijl hij verder gaat dat ze mee moet komen. Janita volgt hem zonder verder een woord te zeggen. Op een bepaald moment komen ze op een stukje open grond in het bos waar vier schapen aan het grazen zijn. “Kijk we hebben genoeg om het hier te kunnen overleven.” Fluistert Elmer tegen Janita. “Maar waarom heb je dit niet aan de andere vleermuizen uit de groep verteld? Er is immers veel te weinig te eten?” Elmer kijk Janita verschrikt aan terwijl ze schreeuwend doorgaat hem de les te lezen over hoe je anderen moet behandelen ook al behandelen ze jou niet goed. “Maar…Maar…” Stottert Elmer. “Je begrijpt toch wel dat we de anderen hier ook over moeten vertellen” zegt Janita weer op normale toon. “Elmer, we gaan direct de andere vleermuizen zoeken.”
Hoofdstuk vier
Janita en Elmer zoeken overal naar de groep die hun verstoten heeft, maar het lukt ze niet om de groep te vinden. Het is alsof de groep nooit in het bos geweest is, nergens zijn sporen te vinden van vampiervleermuizen. Zodra de twee langs een grot komen stopt Elmer abrupt, “Hier waren we toen ik de groep verliet,” zegt hij terwijl hij rond kijkt naar gebroken takjes of een ander teken van gepasseerde dieren, “kijk daar, die takken zijn allemaal kapot.”
Ze kruipen in de richting van de gebroken takken. “Dit is niet gedaan door dieren, dit zijn sporen van een mensen voertuig,” zegt Janita geschrokken, “Denk je dat ze door stropers gevonden en gevangen zijn?” Ze kijken elkaar vol angst aan. De stropers moeten gevonden worden, hun familie kan niet zomaar gevangen worden, zelfs als ze verstoten zijn blijft het familie. Janita volgt zo snel als ze kan de sporen, Elmer komt voorzichtig achter haar aan. Hij wil de anderen ook wel helpen, maar niet tegen de prijs van zijn eigen huid. “Treuzel niet zo, we moeten opschieten anders kunnen we ze straks nooit meer vinden!” Roept Janita kwaad naar Elmer, die onderhand bijna uit zicht is. “Sorry, Ik kom al!” Roept Elmer terug. Zo hard als hij kan gaat hij Janita achterna. Dan ziet hij haar stil staan. “Wat is er?” vraagt hij als hij naast haar staat. “Kijk daar,” antwoord ze, “dat is het gebouw waar de stropers verblijven, de sporen gaan tot aan dat voertuig.” Voorzichtig speuren ze het gebied af, wat als er een stroper buiten is die hen opmerkt, wat zou er gebeuren als er vallen staan? Ze moeten voorzichtig zijn vanaf nu om de anderen te kunnen helpen. Nadat ze gezien hebben dat er geen vallen zijn gaan ze richting het huisje.
Hoofdstuk vijf
Zodra ze het laatste stukje naar het huisje afgelegd hebben scannen ze door een gaatje van de deur hoe het huisje er van binnen uitziet. “Er staan drie stoelen om een grote eettafel, vijf kastjes met op twee kastjes vallen en op de andere drie staan grote kooien. De anderen zitten verdeeld in de kooien.” Zegt Elmer tegen Janita. “En de stropers, waar zijn die?” Janita kijkt Elmer zenuwachtig aan. “Die zijn er op het moment niet denk ik, misschien zijn ze verder het bos in om te zoeken naar andere dieren.” Antwoord hij. Zonder verder nog iets te zeggen kruipen de twee door het gaatje van de deur en gaan ze snel achter een tafelpoot zitten. Ze horen iets kraken, de deur zwaait langzaam open. “De stropers?” Fluistert Janita naar Elmer. Elmer kijkt om de tafelpoot en schiet snel weer terug. “Nee, niet de stropers, het is erger, een wezel is net binnen gekomen.” De wezel loopt langzaam naar binnen, uit angst dat de wezel ze geroken heeft vliegen Janita en Elmer snel de tafel op. De wezel merkt dit op en klimt de tafel op. “Wat nu?” zegt Elmer met een angstige stem tegen Janita. Janita wijst naar de vallen die op het kastje liggen, “daar moeten we hem heen lokken, dan zijn we van hem af,” en Janita vliegt naar het kastje toe, over de vallen heen en gaat bij het raam zitten achter de vallen. De wezel gaat haar achterna, maar ontwijkt de vallen. Elmer snelt naar Janita toe en leid de wezel af. Samen vliegen ze naar een van de kooien en schuilen daarachter, maar de wezel gaat achter ze aan. Als hij bijna bij het kastje is waar de kooi op staat blijft de wezel staan. Janita en Elmer horen een doffe klap.
Hoofdstuk zes
Tegelijkertijd keken Janita en Elmer om de kooi heen. Waar eerst de wezel zat stond nu een kist, en met een voet hield een stroper het kistje op de grond. De stroper was robuust gebouwd en droeg een legerbroek en jack, waarschijnlijk zodat de dieren in het bos hem mindergoed zouden zien waardoor het stropen makkelijker zou gaan. De stroper die zijn voet op de kist houd roept iets, niet veel later komt een andere stroper binnen, zij draagt ook legerkleding om niet op te vallen. Janita schiet snel weer achter de kooi. Als ze haar vinden stoppen ze haar ook in de kooi. Elmer blijft verschrikt naar de stropers kijken. Gelukkig trekt Janita hem net achter de kooi als de vrouwelijke stroper hun kant uit kijkt. “laat jezelf niet zien, als wij ook opgesloten worden is het gedaan en kunnen we niemand meer helpen!” zegt Janita op een sissende toon tegen Elmer. Ze horen de stropers tegen elkaar praten, er wordt iets gezegd over de prijs van wezelvacht in deze tijden. Elmer kijkt voorzichtig nog eens langs de rand van de kooi en ziet dat de stropers met handschoenen de wezel pakken. De mannelijke stroper pakt de wezel bij het hoofdje beet, Elmer kan het niet meer aanzien en draait zich weer achter de kooi. Elmer en Janita horen gekraak van botten en daarna is het even stil. Ze durven niet te kijken, maar opeens komen er voetstappen dichterbij. ‘zouden ze ons gezien hebben?’ flitst er door Janita heen. De voetstappen stoppen en de vrouwenstem klinkt erg dichtbij “waar wil je die wezel hebben?” zegt ze met een schelle stem. “daar achter die kooi is wel een mooie plek, er ligt toch niets.” Antwoord de man. Geschrokken kijken Janita en Elmer op. Waar kunnen ze nu nog heen?
Hoofdstuk zeven
Opeens is er een enorm kabaal. De andere vleermuizen hebben door wat Janita en Elmer proberen te doen en leiden de stropers af zodat ze weg kunnen komen. Janita maakt gelijk gebruik van deze kans en vliegt snel naar een donker hoekje in het huisje, maar Elmer blijft verstijft van angst zitten. “Wat hebben die rot beesten?” hoort Janita de vrouw zeggen.”Geen idee, negeer ze maar, we houden ze hier toch niet lang.” antwoord de man. De vrouw haalt haar schouders op en gooit de wezel zonder te kijken achter de kooi. De wezel valt precies op Elmer, die niet meer op tijd weg kon komen. Een tijdje gebeurt er niets in het huisje, de man zit naar buiten te kijken en de vrouw zit bladen door te lezen. Janita durft niet uit het hoekje te komen, ze valt erg op door haar blond gekrulde vacht gelukkig kijken de stropers niet haar kant uit. Opeens staat de man op en zegt tegen de vrouw dat ze even uit het raam moet kijken. De vrouw kijkt even uit het raam en pakt dan snel haar geweer. “Herten leveren enorm veel geld op, schiet op, we kunnen het geld goed gebruiken!” snauwt ze naar de man. De man pakt ook zijn geweer en loopt de vrouw achterna. Bij de deur blijft hij staan en draait zich een paar keer om, “waar zijn de sleutels?” roept hij naar de vrouw. De vrouw haalt haar schouders op en rent naar het bos. De man zucht en gaat haar achterna. Als de voetstappen niet meer te horen zijn komt Janita uit de hoek en vliegt ze naar Elmer, die onderhand onder de wezel weg is gekomen. Ze kijken naar de andere vleermuizen die hun dankbaar aankijken en gaan daarna samen opzoek naar de sleutels.
Hoofdstuk acht
Na een tijdje zoeken hebben ze de sleutel gevonden. Het is een kleine lichte sleutel die op alle kooien past. Met veel moeite krijgen Janita en Elmer de kooien open. De anderen willen hen bedanken maar daar is geen tijd voor, de stropers kunnen elk moment terug komen. Zo snel als ze kunnen vliegen ze weg, terug het bos in. Elmer en Janita zeiden dat ze een veilige plek met eten wisten en alle anderen volgden hen richting de open plek. Op dat moment horen ze een luide kreet. Het was de vrouwelijke stroper die, na het hert verloren te zijn, terug kwam in de hut om te ontdekken dat de vleermuizen ook weg waren. Nu hadden ze alleen de dode wezel nog. Als de groep vleermuizen bij de open plek in het bos aankomen landen ze aan de rand. Janita en Elmer worden benaderd door de oudste vleermuis en de leider van de groep. “Waarom heb je ons gered? We hebben je verjaagd.” zegt de leider van de vleermuizen groep. Janita kijkt hem raar. “We hebben ons vergist, en dat spijt ons. We hebben je verjaagt omdat we bang waren dat je teveel zou opvallen en roofdieren zou aantrekken. Maar zonder jullie acties zouden we nu allemaal nog gevangen zitten.” Zegt de oudste vleermuis. Janita en Elmer draaien zich allebei naar haar toe. “kun je ons vergeven?” Vraagt de gerimpelde vleermuis. “Er valt niets te vergeven,” antwoord Janita, “als ik bij de groep gebleven was had ik nu ook vast gezeten.” Elmer knikt alleen. “We zouden het een eer vinden als jullie weer bij onze groep zouden komen leven.” zegt de leider luid genoeg dat iedereen het kan horen. Alle vleermuizen beginnen te juichen zodra Janita en Elmer het aanbod aannemen. En ze leefden nog lang en gelukkig.